Signal en de schijn van privacy: een vertekenend beeld

Signal wordt algemeen beschouwd als het kroonjuweel onder de privacygerichte berichtenapps: open source, non-profit, end-to-end versleuteld en vrij van advertenties of commerciële surveillance. In een tijd waarin het vertrouwen in Big Tech is ingestort door datalekken, censuurschandalen en geopolitieke manipulatie, belooft Signal het tegenovergestelde: veiligheid, autonomie en digitale waardigheid. Het wordt aanbevolen door klokkenluiders, cryptografen, journalisten, miljardairs en zelfs anarchisten. Voor velen is het meer dan een app, het is een morele keuze.
Toch schuilt achter die bijna mythische status een ongemakkelijke realiteit. Signal is niet zo structureel onafhankelijk als het zich voordoet. De ontwikkeling van het protocol is gecentraliseerd. De bestuursstructuur is ondoorzichtig. De infrastructuur is gesloten en niet-federeerbaar. En de financiering is, direct of indirect, verbonden aan de Amerikaanse overheid. Daarbovenop moeten gebruikers zich registreren met een telefoonnummer dat vaak aan een echte identiteit gekoppeld is.
Kortom: het publieke imago van Signal als politiek neutraal, vanuit de basis gegroeid technologisch project is grotendeels beeldvorming. Het is dan wel geen commercieel bedrijf in de traditionele zin, maar de belangenverstrengeling en afhankelijkheden zijn niet minder problematisch.
De mythe van het zuivere alternatief
De opkomst van Signal is onlosmakelijk verbonden met het afbrokkelende vertrouwen in bestaande platforms. WhatsApp, ooit een simpele en betaalde app met focus op privacy, werd in 2014 overgenomen door Facebook (nu Meta). Ondanks eerdere beloften werden gebruikersdata geleidelijk geïntegreerd in Meta’s datamonetisatie-ecosysteem. Telegram, vaak aangeprezen als “veilig alternatief”, bewaart standaard berichten op zijn eigen servers, gebruikt geen volledige end-to-end-encryptie voor groepsgesprekken, en is gesloten source aan de serverzijde. iMessage is beperkt tot Apple-gebruikers en volledig opgesloten binnen het ecosysteem van één techgigant.
Tegen die achtergrond positioneerde Signal zich als de radicale uitzondering: een gratis tool ontwikkeld door een stichting zonder winstoogmerk, met cryptografische degelijkheid en zonder enige vorm van dataverkoop. Het protocol werd zelfs overgenomen door WhatsApp, Facebook Messenger en Google’s chatdiensten, wat door velen werd gezien als het bewijs van technische superioriteit.
Maar brede adoptie van een protocol betekent niet automatisch morele superioriteit. En “minder erg dan Meta” zijn is nog lang niet hetzelfde als structureel gezond en politiek onafhankelijk zijn.
De geldstroom: Open Technology Fund en geopolitieke belangen
Een van de minst besproken aspecten van Signal is de financiering. Terwijl veel aandacht uitgaat naar de 50 miljoen dollar die Brian Acton in 2018 doneerde, wordt de eerdere en diepere financiële verwevenheid vaak genegeerd. Signal, of beter gezegd, voorganger Open Whisper Systems, werd deels gefinancierd door het Open Technology Fund (OTF), een programma onder de U.S. Agency for Global Media, een overheidsinstantie verbonden aan het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken.
De missie van het OTF is expliciet geopolitiek: het financieren van tools die vrije meningsuiting mogelijk maken in repressieve regimes, wat in de praktijk meestal neerkomt op het bevorderen van Amerikaanse belangen in rivaliserende staten. De projecten die zij ondersteunen worden niet willekeurig gekozen. Ze worden geselecteerd omdat ze strategisch inzetbaar zijn. Hoewel het OTF zich presenteert als neutrale promotor van privacytechnologie, is het volledig afhankelijk van de Amerikaanse overheid voor zijn voortbestaan.
Dat de fundamentele technologie van Signal mede mogelijk werd gemaakt binnen deze context is allesbehalve triviaal. Het werpt een simpele maar essentiële vraag op: kan een platform werkelijk onafhankelijk zijn als de basis ervan is gelegd met staatsgefinancierde middelen die onderworpen zijn aan buitenlandse strategische doelen?
Het gaat hier niet om het geloof dat Signal een “CIA-operatie” is. Het gaat om het erkennen dat wat op het eerste gezicht neutrale infrastructuur lijkt, vaak mede gevormd is door politieke financiering. En dat die oorsprong ertoe doet wanneer het product uitgroeit tot een globaal communicatiemiddel.
Gecentraliseerde controle onder het mom van vrijheid
Signal pronkt met zijn open source-status. De clientcode is publiek beschikbaar en het protocol is open voor peer review. Dat is zonder twijfel beter dan de gesloten systemen van Telegram of Meta. Maar open source betekent niet automatisch decentralisatie. En het betekent zeker niet participatief bestuur.
Signal wordt ontwikkeld, onderhouden en gecontroleerd door een kleine kern van ontwikkelaars binnen de Signal Foundation. De ontwikkeling van het protocol is volledig in handen van deze groep. Er bestaat geen onafhankelijke raad van toezicht, geen bredere betrokkenheid van de gemeenschap, geen democratische structuur. Signal weigert bovendien expliciet om federatie toe te staan: het vermogen om andere apps of servers met het netwerk te laten verbinden.
Waarom is dat belangrijk? Omdat een werkelijk vrij communicatieplatform niet kan functioneren als het bestuur, de infrastructuur en het protocol allemaal in handen zijn van één centrale autoriteit. Dat is precies het model dat Signal zegt te bestrijden bij commerciële bedrijven, maar reproduceert binnen haar eigen werking.
De weigering tot federatie en isolement van het ecosysteem
Federatie is een bekend concept uit de e-mailwereld of de Fediverse: gebruikers op verschillende servers kunnen via één standaardprotocol met elkaar communiceren. Het maakt decentralisatie, veerkracht en autonomie mogelijk. Als één server faalt of gecorrumpeerd raakt, kunnen anderen blijven functioneren. Als één project ontspoort, kan de gemeenschap forken en verdergaan.
Signal weigert federatie. In een (inmiddels verwijderde) blogpost legde oprichter Moxie Marlinspike uit dat federatie het moeilijk maakt om misbruik te modereren en nieuwe functies snel te implementeren. Daarom koos Signal voor centralisatie.
Die keuze heeft verstrekkende gevolgen. Gebruikers zijn volledig afhankelijk van Signal’s eigen app, eigen servers en eigen infrastructuur. Er bestaat geen alternatief voor de officiële client, geen brug met andere netwerken, geen open toegang tot de backend. Als de stichting ooit uit de bocht vliegt, worden gebruikers geconfronteerd met een digitaal monopolie, net als bij Big Tech.
Het metadata-probleem: telefoonnummers en identiteit
Een van de grootste contradicties binnen het Signal-model is de verplichte koppeling aan een telefoonnummer. Elke gebruiker moet zich registreren met een nummer dat in veel landen enkel verkrijgbaar is op vertoon van officiële documenten. Dit betekent dat elke gebruiker, hoe versleuteld het bericht ook is, via zijn communicatieactiviteit potentieel terug te leiden is tot een echte identiteit.
Hoewel Signal beweert geen metadata op te slaan, creëert het gebruik van centrale servers en identiteitsgebonden registratie onvermijdelijk metadata. Patronen van communicatie, wie spreekt met wie, hoe vaak, wanneer, zijn te analyseren. Zeker in combinatie met netwerkanalyse of datavergelijking door derden.
Encryptie van inhoud is dus niet genoeg als de identiteit vanaf het begin is ingebakken in het systeem. Echte privacy vereist ‘unlinkability’: het onvermogen om activiteit aan een persoon te koppelen. Signal breekt met dit principe.
Plannen voor gebruikersnamen bestaan al jaren. In 2023 begon Signal met tests voor een gebruikersnaam-systeem. Maar de implementatie is traag, fragmentarisch en onvolledig. Zelfs wanneer beschikbaar blijft het telefoonnummer voorlopig een registratievereiste. Tot dat verandert, kan Signal niet als werkelijk anoniem platform worden beschouwd.
Psychologische branding en persoonsverheerlijking
Signal’s reputatie is niet uitsluitend gebouwd op techniek, maar ook op branding. De publieke persona van Moxie Marlinspike als rebelse cryptoheld, de goedkeuring door Edward Snowden, en de “use Signal”-tweets van Elon Musk creëren een bijna religieus aura rond de app.
Die branding is krachtig. De meeste gebruikers kunnen geen code auditen of infrastructuur beoordelen. Ze vertrouwen op gezag, en Signal weet dat gezag slim te cultiveren. Maar dat vertrouwen is niet altijd terecht. De status van Signal als onaantastbare “goede” app heeft kritische analyse jarenlang belemmerd. Ondertussen blijven écht gedecentraliseerde alternatieven zoals Matrix, Briar of Session marginaal, vaak weggezet als “te moeilijk” of “te onhandig”, precies omdat ze niet gebouwd zijn op branding, maar op principes.
Signal is dus niet schadelijk, maar het vaart wel op een imago dat zijn werkelijke structuur maskeert.
Relatieve superioriteit is niet voldoende
Ja, Signal is beter dan WhatsApp. Ja, het is beter dan Telegram. Maar dat is een buitengewoon lage lat. “Minder erg” zijn dan bedrijven die miljarden verdienen aan het uitbuiten van hun gebruikers maakt je nog niet goed of fundamenteel betrouwbaar.
Een écht betrouwbaar platform moet open zijn in code, infrastructuur en bestuur. Het moet decentraliseerbaar, forkbaar en optioneel identificeerbaar zijn. Het moet niet alleen weerstand bieden tegen datamonetisatie, maar ook tegen geopolitieke instrumentalisering. Signal faalt op die punten.
Conclusie
Signal is geen schurk. Maar het is ook geen redder. Het bevindt zich in een ongemakkelijk midden: technisch degelijk, politiek gecureerd, en afhankelijk van gecentraliseerde controle. Het biedt versleutelde communicatie, maar alleen binnen de grenzen van zijn gesloten ecosysteem. Het weigert advertenties en surveillance, maar is niet gevrijwaard van geopolitieke verwevenheid of technologische monopolisering.
In een wereld die schreeuwt om echte privacy is Signal beter dan de meeste apps, maar dat is geen reden om het te vereren. Het is een tussenstap, geen eindstation. En zolang we genoegen nemen met mooie verhalen en half-open oplossingen, zullen we beveiliging blijven verwarren met vrijheid.