De euro: een mislukt experiment met blijvende schade
Toen de euro aan het begin van het nieuwe millennium werd ingevoerd, werd hij gepresenteerd als een historische sprong richting Europese eenheid. Een enkele munt voor een enkele markt, gebouwd op beloften van stabiliteit, groei en integratie. De euro moest Europa sterker, welvarender en economisch coherenter maken. Men beloofde een stimulans voor handel, investeringen en internationale concurrentiekracht, terwijl wisselkoersrisico’s werden geëlimineerd en burgers meer gemak zouden ervaren bij reizen en aankopen in de lidstaten.
Meer dan twintig jaar later blijkt dat de euro bijna geen van deze beloften heeft waargemaakt. In plaats van Europa te verenigen, heeft hij ongelijkheden verdiept, economische soevereiniteit vernietigd en zwakkere economieën gevangen in een monetair systeem dat de sterkeren bevoordeelt. De euro heeft geen welvaart of cohesie gebracht, maar stagnatie, instabiliteit en verdeeldheid. Bovendien heeft de euro zijn waarde aanzienlijk verloren. Waar de munt in 2008 nog ongeveer $1, 60 waard was ten opzichte van de Amerikaanse dollar, staat hij tegenwoordig vaak rond of zelfs onder pariteit. Deze waardedaling heeft de koopkracht van miljoenen Europeanen verzwakt, prijzen opgedreven en spaargelden uitgehold.
De euro symboliseerde oorspronkelijk kracht en eenheid, maar heeft zich ontwikkeld tot een instrument dat vooral de belangen van banken, multinationals en exportreuzen dient, terwijl gewone burgers en nationale overheden hun autonomie verliezen.
De politieke geboorte van een munt zonder land
Het idee van een gemeenschappelijke Europese munt kwam voort uit politieke motieven, niet uit economische logica. Na de Tweede Wereldoorlog werd Europese integratie gezien als een manier om vrede en stabiliteit te verzekeren. Het Verdrag van Maastricht (1992) legde de basis voor de Economische en Monetaire Unie (EMU) en stelde strikte convergentiecriteria voor inflatie, begrotingstekorten en staatsschuld.
Economisch gezien waren de lidstaten echter uiterst ongelijk. Duitsland, Italië, Griekenland en Portugal hadden zeer verschillende productiviteitsniveaus, industriële structuren en arbeidsmarktmodellen. Nobelprijswinnaar Paul Krugman noemde de euro daarom terecht “een munt zonder land” (The Return of Depression Economics, Paul Krugman). Het idee dat deze uiteenlopende economieën onder één rente en monetair beleid konden worden samengebracht, bleek problematisch.
De ECB zou één enkele rente vaststellen voor alle lidstaten, ongeacht lokale economische omstandigheden. Nationale overheden verloren de mogelijkheid om hun eigen munt te devalueren, geld bij te drukken of conjuncturele maatregelen te nemen om crises te bestrijden. Deze centralisatie van macht maakte de euro kwetsbaar: de munt werd een instrument van technocratische controle dat nationale soevereiniteit ondermijnde, terwijl structurele problemen binnen lidstaten onveranderd bleven bestaan.
Structurele rigiditeit en de eenrichtingsstraat
Eenmaal deelgenomen aan de euro, kan een land de munt niet verlaten zonder het hele EU-lidmaatschap te beëindigen. Deze zogenaamde eenrichtingsstraat creëerde een gevaarlijke rigiditeit. Lidstaten gaven hun monetaire soevereiniteit op, maar bleven volledig blootgesteld aan marktschokken en economische crises.
Voor zwakkere landen, zoals Griekenland, Italië en Spanje, betekende dit dat zij gevangen zaten in een deflationaire spiraal: hoge staatsschulden, zwakke groei, hoge werkloosheid en steeds nieuwe bezuinigingen. De eurozone was ontworpen om inflatie te voorkomen en financiële stabiliteit te waarborgen, maar niet om economische herstelmechanismen te bieden. De combinatie van rigide begrotingsregels, centrale rente en gebrek aan fiscale flexibiliteit maakte dat crises zich steeds verergerden in plaats van werden verlicht.
Het idee dat landen hun beleid konden afstemmen op een gezamenlijke munt faalde omdat er geen automatische stabilisatoren waren. Terwijl de VS federale transfers kent van rijke staten naar arme staten, zijn in de eurozone dergelijke mechanismen beperkt en vaak éénmalig. Dit zorgt ervoor dat lokale recessies uitmonden in langdurige depressies, sociale onrust en politieke spanningen.
De euro als instrument van de sterksten
De euro was gebaseerd op Duitse monetaire orthodoxie: lage inflatie, strikte begrotingsdiscipline en een onafhankelijke centrale bank. Voor hoogproductieve exportlanden zoals Duitsland paste dit perfect. De euro functioneerde als een kunstmatig lage D-Mark, waardoor Duitse export goedkoper werd en handelsoverschotten enorm konden groeien. Had Duitsland de D-Mark behouden, dan zou deze zijn waarde hebben laten stijgen en zouden Duitse exporten duurder zijn geworden.
Voor zuidelijke lidstaten, zoals Griekenland, Italië en Spanje, werkte het omgekeerde. De munt was te sterk, waardoor hun export relatief duur werd en import goedkoop. Hun economieën raakten afhankelijk van externe kredietstromen en belandden in een structureel nadeel (The Euro Trap, Hans-Werner Sinn). Lokale industrieën stortten in, werkloosheid steeg en publieke financiën raakten overbelast door schuldenlasten.
Hierdoor werd de euro een onevenwichtig instrument: terwijl Duitsland en de noordelijke landen profiteren van goedkope valuta en groeiende overschotten, worden zuidelijke landen gedwongen om structurele hervormingen door te voeren die hun economie vaak verder verzwakken.
Kosten en gevolgen voor sterke economieën
Hoewel Duitsland en Nederland aanvankelijk profiteerden van goedkope exportmogelijkheden, bleek de euro op lange termijn ook voor hen kostbaar. De eurozone ontwikkelde zich tot een permanente transferunie, waarin sterke economieën miljarden bijdragen aan steunfondsen en noodleningen voor zwakkere lidstaten.
Duitse en Nederlandse belastingbetalers dragen substantieel bij aan mechanismen zoals het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), dat onder andere Griekenland en Portugal tijdens crises steunde. Deze reddingsoperaties dienden niet alleen zwakkere economieën, maar ook het beschermen van banken in kernlanden, voornamelijk in Duitsland en Frankrijk (The Euro and the Battle of Ideas, Markus Brunnermeier e.a.).
Tegelijkertijd raakten spaarders in Noord-Europa hun rente-inkomsten kwijt door het beleid van de ECB, zoals negatieve rentetarieven en grootschalige opkoopprogramma’s. Nederlandse pensioenfondsen moesten rekenen met extreem lage rekenrentes, wat leidde tot verlaging van uitkeringen ondanks positieve rendementen (Sparen in tijden van rente nul, DNB). Het beleid was effectief een verborgen belasting op de middenklasse, terwijl financiële elites en vermogensbezitters profiteerden van stijgende assetprijzen.
Sterke lidstaten verliezen bovendien steeds meer fiscale autonomie, terwijl ze verantwoordelijk blijven voor de schulden van minder competitieve landen. Nederland kan bijvoorbeeld zijn begrotingsregels niet versoepelen om intern te investeren, maar moet wel bijdragen aan gezamenlijke EU-fondsen voor landen die structureel hervormingen weigeren (Die Target-Falle, Hans-Werner Sinn).
Inflatie, koopkrachtverlies en de daling van de euro
Een van de eerste merkbare gevolgen van de euro was een prijsstijging voor consumenten. In Duitsland ontstond het begrip “Teuro”, een samentrekking van “te duur” en “euro”, om de plotselinge kostenstijging te benoemen. Waren producten vroeger 1 gulden of 1 mark, dan kostten ze nu vaak 1 euro, wat een gevoelige stijging betekende voor dagelijkse uitgaven.
Officiële statistieken bagatelliseerden dit effect, maar sectoronderzoeken bevestigden dat prijzen in winkels, horeca en diensten tussen 2002 en 2004 aanzienlijk stegen (Euro and Prices: A Comparative Analysis, ECB). Tegelijkertijd bleven de reële lonen grotendeels gelijk, waardoor de koopkracht daalde, vooral in zuidelijke landen (La trappola dell’euro, Alberto Bagnai).
Daarnaast heeft de euro de waarde van de munt zelf uitgehold. Waar de euro in 2008 nog ongeveer $1, 60 waard was, staat hij tegenwoordig rond of onder de pariteit met de dollar, een daling van bijna 40 procent. Deze waardevermindering heeft direct invloed op importprijzen, energieprijzen en de kosten van technologie en grondstoffen. Huishoudens betalen meer voor producten uit de VS, China en andere belangrijke handelspartners, wat de structurele inflatie verhoogt en het leven duurder maakt.
Negatieve rente, hoge schulden en structurele zwaktes hebben de euro kwetsbaar gemaakt op de wereldmarkt. Ondanks grootschalige stimuleringsprogramma’s van de ECB blijft de koopkracht voor de gewone burger dalen. Dit is een van de meest onderschatte aspecten van de euro: de munt verliest stelselmatig zijn waarde, en daarmee verliezen burgers hun vermogen om hun levensstandaard op peil te houden.
De Griekse crisis: een voorbeeld van structureel falen
De Griekse schuldencrisis laat zien hoe de euro kan leiden tot nationale instorting. Door de euro kon Griekenland goedkoop lenen, maar het overmatig lenen en importeren leidde tot enorme schulden. Toen de financiële crisis van 2008 toesloeg, kon Griekenland zijn munt niet devalueren en zijn rente niet onafhankelijk bepalen.
Het land werd gedwongen om het zogenaamde Trojka-beleid te accepteren: Europese Commissie, ECB en IMF dicteerden harde bezuinigingen. Het BBP daalde met meer dan 25 procent, de werkloosheid steeg tot boven de 27 procent en sociale voorzieningen stortten in (Adults in the Room, Yanis Varoufakis).
De reddingspakketten van 2010 en 2012 werden vooral gebruikt om Franse en Duitse banken terug te betalen, niet om de Griekse bevolking te ondersteunen (The Global Minotaur, Yanis Varoufakis). Resultaat: ziekenhuizen zonder middelen, stijgende zelfmoordcijfers, enorme emigratie van jonge talenten en een langdurige depressie voor de economie. Een munt die Europa zou moeten verenigen, maakte Griekenland tot een schuldkolonie.
Fiscale ketenen en permanente bezuinigingen
Het Stabiliteits- en Groeipact dwingt lidstaten tot een begrotingstekort van maximaal 3 procent van het BBP en een staatsschuld van 60 procent. Tijdens recessies moeten landen bezuinigen in plaats van investeren, waardoor recessies langer en dieper worden.
In Spanje, Portugal en Italië konden geen stimuleringspakketten worden uitgevoerd tijdens de eurocrisis, waardoor werkloosheid en armoede toenamen. In tegenstelling tot de Verenigde Staten, die een gezamenlijke federale begroting hebben en tekorten kunnen financieren, moeten eurolanden toestemming vragen aan Brussel en Frankfurt. Dit maakt de eurozone een monetaire unie zonder fiscale unie, met rampzalige gevolgen (The Euro and the Battle of Ideas, Markus Brunnermeier e.a.).
Toenemende ongelijkheid en verlies van democratie
De euro heeft de kloof tussen noord en zuid vergroot en ongelijkheid binnen landen versterkt. Terwijl financiële markten en vastgoedprijzen stegen, bleven lonen stagneren. De top 10 procent profiteerde van beleid, terwijl de middenklasse achterbleef (Act now or sink together, Heiner Flassbeck).
Bovendien werden beslissingen over begrotingen en economische crisisbeheersing overgedragen aan ongekozen instellingen zoals de ECB, de Europese Commissie en de Eurogroep. Nationale regeringen hebben nauwelijks autonomie en lopen risico op sancties bij afwijkend beleid. Zoals Joseph Stiglitz stelde, heeft de euro “de democratie ondermijnd op manieren die vóór zijn oprichting ondenkbaar waren” (The Euro and Its Threat to the Future of Europe, Joseph Stiglitz).
Klein gemak, grote prijs
De voordelen van de euro, zoals het ontbreken van wisselkoerskosten en gestandaardiseerde prijzen, zijn marginaal vergeleken met de economische en sociale kosten. De gemiddelde burger ziet geen stijging van de levensstandaard; publieke diensten verslechteren, inkomens blijven stagneren en economische zekerheid verdwijnt. De winsten gaan vooral naar multinationals, banken en exportreuzen.
Handelswinsten worden vaak overschat: studies tonen aan dat de meeste groei afkomstig is van de interne markt zelf, niet van de gemeenschappelijke munt. Stabiele wisselkoersafspraken hadden dezelfde resultaten kunnen opleveren zonder de nationale valuta op te offeren (The Euro and Its Threat to the Future of Europe, Joseph Stiglitz).
Conclusie: een munt die verdeeld in plaats van verenigt
De euro werd gepresenteerd als instrument van integratie, vrede en welvaart. In werkelijkheid heeft hij ongelijkheid, instabiliteit en sociale ontwrichting gebracht. Het is een munt ontworpen voor banken en exportreuzen, niet voor werknemers, studenten of gepensioneerden.
In plaats van Europa samen te brengen, heeft de euro het verder verdeeld. Zuidelijke economieën zijn uitgehold, soevereiniteit is verloren gegaan en burgers voelen zich machteloos. Zonder radicale hervorming of democratische controle zal de euro een instrument van economische dwang blijven, terwijl de koopkracht en het vertrouwen van burgers verder afnemen. Zijn erfenis tot nu toe is geen welvaart, maar gebroken beloften en een stelselmatig verzwakkende munt die miljoenen Europeanen financieel schaadt.